Nieuws
30
Drietal subsidieregelingen voor veehouderijen gewijzigd
De wijzigingen van de beëindigingsregelingen hebben betrekking op vergunningverlening. In het geval een deelnemer na de beëindiging van zijn veehouderij op de locatie andere activiteiten wil gaan verrichten, mogen die activiteiten niet tot meer stikstofemissie leiden dan 15% van de eerder toegestane emissie en moet de toestemming voor stikstofemissie betrekking hebben op de feitelijke emissie door die activiteiten.
Bij de uitvoering van dit onderdeel van de regelingen doen zich knelpunten voor bij de aanpassing van vergunningen, vooral bij voorgenomen andere activiteiten op de te beëindigen veehouderijlocatie. Gebleken is dat deelnemers vaak niet tijdig, binnen twaalf maanden na ondertekening van de door de regelingen vereiste overeenkomst, beschikken over aangepaste vergunningen. Daarbij speelt een rol dat het bevoegd gezag, enerzijds de provincie (vooral voor natuurvergunningen) en anderzijds de gemeente (vooral voor milieuvergunningen), pas besluiten kan nemen over de aanpassing van vergunningen op basis van goede en complete aanvragen, die passen binnen het beoordelingskader van het bevoegd gezag en tegelijkertijd rekening houden met de desbetreffende vereisten van de beëindigingsregelingen. Op dit vlak is er een complicatie dat de bepaling van de regelingen over de nog toegestane stikstofemissie onvoldoende aansluit bij de werkwijze van het bevoegd gezag. Daar komt bij dat er in sommige gemeenten en provincies – vaak in samenhang en onderlinge afhankelijkheid – sprake is van een groot aantal verzoeken dat afgehandeld moet worden terwijl bovendien de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 een rol speelt.
Dit alles is reden om ten eerste de hiervoor bedoelde bepaling over de toegestane stikstofemissie zo te formuleren dat het aan het bevoegd gezag wordt overgelaten om een besluit te nemen ter vastlegging van de nog toegestane stikstofemissie, zonder specifiek de aard van dat besluit voor te schrijven. Dit biedt een beter handvat om te komen tot besluiten op verzoek van betrokkene die ook toereikend zijn in het kader van de subsidieverstrekking.
Ten tweede wordt een ruimere termijn geboden voor de intrekking of aanpassing van de vergunningen. De termijn hiervoor wordt gewijzigd van twaalf maanden na het ondertekenen van de overeenkomst tot 28 maanden na ondertekening van de overeenkomst. Wel wordt van de deelnemer vereist dat hij binnen twaalf maanden na het ondertekenen van de overeenkomst de benodigde aanvragen voor de intrekking of wijziging van de vergunningen heeft ingediend – dat is ook voorwaarde voor de verstrekking van het tweede voorschot van 60% van het subsidiebedrag. Een tijdige indiening van die aanvragen is immers van belang om te bewerkstelligen dat de besluitvorming van het bevoegd gezag ruimschoots binnen de termijn van 28 maanden kan plaatsvinden.
Omdat de Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting ook voorwaarden bevat ten aanzien van de toegestane stikstofemissie van vervolgactiviteiten (namelijk op de te verlaten veehouderijlocatie), wordt ook deze regeling gewijzigd. Deze wijziging kan beperkt blijven tot de bepaling over de toegestane stikstofemissie.
Terug naar overzichtContactgegevens
InnoFunding B.V.
Nieuwe Gracht 7
2011 NB Haarlem
Mail: info@innofunding.nl